INVASIEVE UITHEEMSE EXOTEN
Invasieve uitheemse exoten—betekenis:
Soorten zijn ‘uitheems’ als zij door menselijk toedoen –bewust of onbewust– buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied zijn geïntroduceerd. Uitheemse soorten worden ook wel ‘exoten’ genoemd. Deze term is gangbaar bij o.a. terreinbeheerders. Dit kunnen zowel planten, dieren of micro-organismen (bv. schimmels) zijn.
De manieren waarop zij geïntroduceerd worden, zijn zeer divers: zij kunnen onbedoeld meereizen met personen of goederen, of ontsnappen uit kweek of gevangenschap. Het aantal uitheemse soorten is sterk toegenomen in de afgelopen eeuw. In Europa zijn al zeker 11000 uitheemse soorten in de natuur vastgesteld. In Vlaanderen zijn sinds 1800 al bijna 2000 uitheemse plantensoorten geregistreerd.
De meeste uitheemse soorten veroorzaken geen problemen, bijvoorbeeld omdat ze zich in ons klimaat niet blijvend kunnen vestigen. Anderen weten zich wel te vestigen, maar groeien niet uit tot een plaag of richten geen schade aan. Bij een kleine minderheid van soorten wordt, na vestiging en uitbreiding, evenwel een negatieve impact op de natuur, landbouw, volksgezondheid of infrastructuur vastgesteld. In dat geval spreekt men van een ‘invasieve uitheemse soort’. De vuistregel stelt dat van elke 1000 getransporteerde soorten er 100 in de natuur belanden, er zich daarvan 10 vestigen, en er daarvan één schade aanricht. Zo worden er van de ongeveer 2000 uitheemse planten in Vlaanderen slechts een 60-tal als problematisch bestempeld. Voor dergelijke soorten dringt een aanpak zich op.
Meer informatie over invasieve soorten in België vind je op de website van het Belgisch Forum Invasieve Soorten.
Europese verordening nr 1143/2014:
De Europese verordening betreffende invasieve, uitheemse soorten is van kracht sinds 1 januari 2015. De verordening hanteert de drietrapsaanpak om de negatieve impact van invasieve, uitheemse soorten binnen Europa zoveel mogelijk te beperken. Deze soorten houden immers geen rekening met landsgrenzen.
Internationale wetgeving is dan ook noodzakelijk om tot een uniforme en effectieve aanpak te komen. De tekst is raadpleegbaar via de Europese Codex. Meer informatie wordt gegeven door de Europese Commissie en de IUCN.
De bepalingen van de verordening:
Soorten van de Unielijst mogen niet worden gehouden, gekweekt, vervoerd, gebruikt, uitgewisseld, of worden toegestaan om zich voort te planten.
Daarenboven is het uiteraard niet toegestaan om de soorten vrij te laten in het milieu. Hierbij zijn overgangsbepalingen van kracht. Gezelschapsdieren van soorten die voor hun opname op de Unielijst in bezit waren, mogen worden gehouden tot hun natuurlijke dood, op voorwaarde dat de dieren in een gesloten omgeving gehouden worden, niet kunnen ontsnappen en zich niet kunnen voortplanten.
In het opvangcentrum Malderen werd niet alleen deze Europese verordening onder de loep genomen maar werd deze aangevuld met de wetgeving vervat in Bijlage 4 van het soortenbesluit – de werkingsvoorwaarden voor een opvangcentrum voor wilde dieren dat is erkend volgens de voorwaarden van dit besluit
BIJLAGE 4 (25/01/2019- …)
De werkingsvoorwaarden, vermeld in artikel 33 en 35, waaraan een erkend opvangcentrum voor vogels en wilde dieren moet voldoen, zijn :
A. Voorwaarden voor de dagelijkse functionering van het opvangcentrum :
1° het opvangcentrum bouwt een netwerk uit van betrouwbare medewerkers dat fungeert als ophaaldienst van hulpbehoevende dieren;
2° het opvangcentrum beschikt over een telefoon en eventueel een antwoordapparaat of mobiele telefoon waarnaar de oproepen kunnen worden doorgeschakeld om een continue permanentie te garanderen;
3° het opvangcentrum laat zich op aantoonbare wijze bijstaan door minstens één competente dierenarts;
4° het opvangcentrum laat geen publiek toe in de verzorgings- en revalidatieruimten, behalve als de accommodatie geschikt is om publiek toe te laten zonder dat de revaliderende dieren worden gestoord en als het bezoek plaatsvindt onder deskundige begeleiding;
5° het opvangcentrum zorgt voor een goede, hygiënische huisvesting, voldoende ruimte en bewegingsvrijheid voor de te revalideren dieren, in overeenstemming met hun fysiologische en ethologische behoeften;
6° het opvangcentrum streeft ernaar bekendheid te verwerven bij de lokale overheden, de plaatselijke ambtenaren van het agentschap, de politie, de natuur- en dierenbeschermingsorganisaties, dierenartsen, pers en publiek;
7° het opvangcentrum onderhoudt omwille van zijn educatieve en sensibiliserende taak, contacten met de personen die een hulpbehoevend dier melden of zelf binnenbrengen. Er moet naar worden gestreefd dat die personen een bedankje ontvangen en op de hoogte gebracht worden van het resultaat na de behandeling van het binnengebrachte dier. Voor bijzondere soorten kan het opvangcentrum ernaar streven die personen uit te nodigen als het dier wordt vrijgelaten;
8° het opvangcentrum ondersteunt de overheid, inzonderheid bij de opvang van hulpbehoevende wilde dieren in het kader van de uitvoering en de handhaving van het besluit.
B. Voorwaarden in verband met het vangen van dieren zoals bedoeld in artikel 35 van het besluit :
1° het vangen kan alleen plaatsvinden :
a) om gekwetste of hulpbehoevende wilde dieren te helpen;
b) om in gevangenschap gehouden dieren te kunnen controleren en identificeren, ter ondersteuning en op verzoek van personen die belast zijn met het toezicht op dit besluit;
2° de dieren mogen alleen gevangen worden met behulp van netten of vangkooien. Indien de situatie het vereist mogen er verdovingswapens worden gebruikt, met inachtneming van daarvoor geldende regelgeving;
3° de dieren die worden gevangen, dienen te worden vervoerd naar een geschikte plaats om hen vrij te laten, of, indien nodig, naar een erkend opvangcentrum voor verdere verzorging of, als het invasieve uitheemse soorten, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 4°, betreft, naar een voorziening met het oog op het euthanaseren ervan.
C. Voorwaarden voor het omgaan met wilde dieren die voor verzorging in het opvangcentrum terechtkomen :
1° het opvangcentrum is verplicht alle hulpbehoevende dieren te aanvaarden die behoren tot soorten die van nature in het wild voorkomen op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie.
2° de opgevangen dieren mogen niet worden verhandeld. Ze mogen alleen aan het publiek worden getoond in het kader van de informatieve en educatieve werking van het opvangcentrum, als hun toestand dat toelaat;
3° het opvangcentrum euthanaseert alle onherstelbaar verminkte dieren die hun plaats in de natuur niet meer kunnen innemen, zo snel mogelijk nadat de diagnose is gesteld;
4° maximaal twee gehandicapte individuen van een bepaalde diersoort kunnen gehouden worden als therapeutische hulp bij de revalidatie van nieuw binnengebrachte dieren van dezelfde soort. Ze mogen niet worden geplaatst bij particulieren, verenigingen, commerciële instellingen of zoo’s;
5° dieren die dood worden binnengebracht of die sterven in het opvangcentrum, worden ofwel vernietigd, ofwel verzonden naar een wetenschappelijke, diergeneeskundige of andere onderzoeksinstelling waar het kadaver aan een autopsie zal worden onderworpen om de eventuele doodsoorzaak te achterhalen, ofwel worden ze voor educatieve of wetenschappelijke activiteiten ter beschikking gesteld aan onderwijsinstellingen, aan educatieve centra die beheerd worden door instanties die duidelijk educatieve activiteiten met de soorten in kwestie tot doel hebben, of aan openbare onderzoekorganen;
6° het opvangcentrum bezorgt elke met het oog op wetenschappelijk onderzoek aangebrachte ring van geringde dode vogels (inclusief vindplaats, datum, doodsoorzaak) aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Belgisch Ringwerk, Vautierstraat 29, 1000 Brussel;
7° het is verboden kweekprojecten te starten, moedwillig of ongewild, met dieren die in revalidatie in het centrum verblijven;
8° het opvangcentrum houdt een register bij waarin de volgende gegevens worden opgenomen :
a) de binnengebrachte dieren, met vermelding van de datum waarop ze zijn binnengebracht;
b) de weer vrijgelaten dieren, met vermelding van de datum en de plaats van vrijlating;
9° elk opvangcentrum bezorgt jaarlijks voor 31 maart een overzicht van de gedurende het voorafgaande kalenderjaar binnengebrachte dieren aan het agentschap. Uit dat overzicht moet blijken hoeveel dieren werden binnengebracht, om welke reden ze werden binnengebracht en of en hoe ze het opvangcentrum hebben verlaten.
D. Voorwaarden voor het terug vrijlaten of het plaatsen van dieren die voor verzorging en revalidatie zijn opgenomen in een opvangcentrum :
1° dieren die behoren tot een inheemse soort moeten, van zodra hun conditie het toelaat en op een daartoe geschikt tijdstip, worden vrijgelaten in het wild;
2° de vrijlating van de opgevangen inheemse dieren dient te gebeuren op de locatie waar het dier werd aangetroffen voor zijn opname in het opvangcentrum. Indien het niet mogelijk is om het dier op dezelfde locatie terug vrij te laten, dient de alternatieve uitzettingslocatie voorafgaand aan het agentschap gemeld te worden. Een opvangcentrum kan bij het agentschap een voorstel indienen van één of meer uitzettingslocaties. Het agentschap organiseert en coördineert vervolgens een overleg met het opvangcentrum in kwestie en vertegenwoordigers uit de natuursector, de jachtsector en de landbouwsector. Op basis van het resultaat van dat overleg doet het agentschap een voorstel tot vaststelling van één of meer uitzettingslocaties voor het betrokken opvangcentrum aan de minister, die beslist;
3° er moet steeds een voorafgaande toestemming zijn van de eigenaar en, in voorkomend geval, de gebruiker, op wiens terrein de dieren worden vrijgelaten;
4° dieren moeten in beginsel worden vrijgelaten in rustige omstandigheden, zonder publiek. In afwijking hiervan mogen, in het kader van openbare activiteiten georganiseerd door of in samenwerking met het opvangcentrum, en die gericht zijn op educatieve doeleinden, maximaal 20 dieren per activiteit worden vrijgelaten;
5° vogels die weer worden vrijgelaten, worden op het moment van de vrijlating geringd door een erkende wetenschappelijke ringer die verbonden is aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), Belgisch Ringwerk, Vautierstraat 29, 1000 Brussel. Andere dieren dan vogels worden eventueel, in voorkomend geval, gemerkt. Wat betreft het merken van zoogdieren die behoren tot het jachtwild zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 3° van het besluit wordt contact opgenomen met het instituut;
6° dieren die behoren tot een uitheemse soort of tot een gedomesticeerde soort, of inheemse dieren afkomstig van een inbeslagname die hun plaats in de natuur niet meer kunnen innemen, mogen niet in het wild worden vrijgelaten. Deze dieren moeten worden geplaatst op een daartoe geschikte locatie; Dieren die behoren tot een invasieve uitheemse soort als vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 4°, moeten worden overgebracht naar een voorziening met het oog op het euthanaseren ervan;
7° Uit gevangenschap ontsnapte specimen, die in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit onder zich gehouden werden, en die als zodanig te identificeren zijn, moeten, wanneer ze in een opvangcentrum worden binnengebracht, zo snel mogelijk aan de eigenaar worden terugbezorgd.
In het opvangcentrum Malderen volgen we alle wetgevingen, ook deze inzake de invasieve uitheemse exoten en staan we met het volledige team voor het behoud van onze inheemse fauna.
Nuttige links over deze materie:
Agentschap Natuur en Bos (ANB)